Het is raar… maar op een of andere manier heb ik een zwak voor het Limburgse dialect. Want dialect is zeg maar niet mijn ding. Plat praten moet ik niet proberen, want dan word ik vierkant uitgelachen. En de keren dat ik in mijn jonge jaren mijn vaste muziekmaat Arjan wanhopig aankeek als zijn vader in ’t plat een heel verhaal tegen me afstak, zijn talloos. Andere dialecten vind ik óf verschrikkelijk, óf verschrikkelijk grappig.
Maar er staat wel een ‘Best of’-CD van Rowwen Hèze in mijn platenkast, die rond de eeuwwisseling ook nog eens regelmatig in mijn discman zat. Sterker nog: ik overwoog zelfs om ze eens een keer live te gaan zien. Maar daar kreeg ik de handjes helaas niet op voor elkaar bij mijn vrienden.
Van die band vind ik vooral Blieve loepe prachtig. Een liedje dat ik regelmatig met betraande ogen heb geluisterd. Het gaat over twee soorten mensen: de mensen bij wie het allemaal maar steeds tegenzit, en de mensen die altijd maar de wind mee lijken te hebben. Waarbij ik me, zeker toen, heel erg verbonden voelde met die eerste soort.
