Begin twintig waren we en de wereld was van ons. Tomos onder
de kont, vrouwtje achterop, zo scheurden we onbekommerd langs ’s heeren wegen,
op weg naar het volgende feestje.
Eens op een heerlijk zwoele zaterdagavond tuimelden we in
een wel heel mooi feest op een wel heel mooie locatie. Een levensgrote sfeervol
verlichte tuin zonder buren, een knisperend kampvuur, heerlijke muziek en, niet
onbelangrijk een gigantische hoeveelheid drank.
Helaas moest mijn vriendin om 00.00 uur thuis zijn, maar op
die leeftijd maakte je van de nood een prachtige deugd, dus vriendin afgeleverd
en weer terug, tja.!
Naarmate de avond vorderde werd de muziek steeds beter en
mijn danspartner steeds mooier. Enfin, om een lang verhaal kort te maken; ik
werd wakker in mijn eigen bed en nader onderzoek leerde mij dat het brommertje
keurig op z’n plaats stond.
Wat me nog is bijgebleven? Sluit je ogen, sla je armen om
een denkbeeldige vriend(in), ga de dansvloer op en laat je meeslepen…
Het is absoluut geen vriend van mij, Meat Loaf. Want met Paradise by the dashboard light is hij
verantwoordelijk voor een van de door mij meest gehate nummers uit de
muziekgeschiedenis, naast de Grease Megamix. Twee nummers waarvan de DJ van onze plaatselijke discotheek het
nodig vond om ze werkelijk áltijd achter elkaar te draaien.
Maar goed… Ruim voordat ik mijn eerste stappen in een
discotheek zou zetten vond ik Meat Loaf al niet leuk. In 1993 bracht de man
namelijk een album uit, Bat out of hell
II. En radiomakend Nederland raakte er niet over uitgesproken. Kennelijk
was het erg lang geleden dat de man een volledig nieuw album had uitgebracht en
nu was hij hélemaal terug. Ze vonden het allemaal geweldig! En ik? Ik vond er
werkelijk niets aan. Plus dat ik van mening was dat iets uit mijn vaders tijd
gewoon lekker in mijn vaders tijd moest blijven en dus niets te zoeken had in
míjn tijd.
Er was echter niet onderuit te komen. Je werd op de radio
doodgegooid met I’d do anything for love.
En door al die airplay werd het óók nog eens een nummer één-hit. Dus elke
vrijdag als ik de Top 40 luisterde, eindigde mijn luisterervaring met… Meat
Loaf. En dat zes weken lang!
Totdat Nederland besloot dat Het pizzaliedtoch eigenlijk véél beter was. De meelaller van André
van Duin stootte de plaat vlak voor de jaarwisseling van de hoogste positie. En
ik moet zeggen: het voelde écht als een stukje genoegdoening dat uitgerekend dit
schaamteloos slechte nummer de Amerikaanse zanger-acteur van zijn nummer één-plek
beroofde.
Meat Loaf zal er echter geen nacht minder om hebben
geslapen. De plaat die eind 1993 zulke hoge ogen gooide staat nog ieder jaar
hoog in de Top 2000. En met Paradise by
the dashboard light had hij toch al een klassieker die steevast terug te
vinden is in de allerhoogste regionen van die lijst.
Maar dát is niet erg, want tegen de tijd dat die voorbij
komt zit ik tóch al lekker met een oliebol in mijn hand de oudejaarsconference
te kijken. I’d do anything for love wil ik als fanatiek fan van de Lijst der
Lijsten echter nog wel eens treffen. Bij deze dan ook de oproep om dit jaar
flink te stemmen op die plaat, zodat het nummer zo hoog mogelijk in de Top 2000
komt en ik hem niet meer hoef te horen. Alvast bedankt!
Het was mijn allereerste bijbaantje. Ik had officieel gesolliciteerd en was zowaar uitgenodigd om een dagje te komen proefdraaien! En nu zat ik vroeg in de ochtend in de bus naar Arnhem, want daar was het bedrijf gevestigd. Eenmaal op de plaats van bestemming werd ik meegenomen naar een busje dat klaarstond. Wat bleu liep ik mee. Een busje? Ik wist niet beter dan dat we in Arnhem zouden blijven.
In het voertuig bevonden zich al wat van mijn toekomstige collega’s. Ik wierp even een vluchtige blik in het wagentje. Nou… Ík mocht dan wel niet bepaald de modekoning van Vaassen zijn, maar zelfs ík zag dat de kleding van deze heren toch op zijn minst gedateerd was. Verder waren ze allemaal tien jaar ouder dan ik en de slechte grappen vlogen me om de oren, gevolgd door een gehinnik waar elk zichzelf respecterend paard zich diep voor zou schamen. Schuchter nam ik mijn plek in en vroeg voorzichtig waar we heen gingen. Hengelo. Wat?! Hengelo?! Moest ik meer dan een uur met deze halvegaren opgepropt in deze bus zitten?!
“Maar we hebben goede muziek!” werd mij verteld. “House!” Hmmm… dát veranderde de zaak. Want ‘house’, dat vond ik óók leuk. En al was de term wat achterhaald… ik hield hoop. Maar toen ging het bandje de cassettespeler in… Door de speakers knalde, ook nog eens veel te hard, Nocturne van T99. Mijn haren gingen direct recht overeind staan. Maar mijn reisgenoten gingen vollédig uit hun dak.
En ik schrompelde ineen. Wie luisterde nu nog, in de tijd van Charly Lownoise & Mental Theo, Dune en DJ Paul Elstak naar déze oude meuk?! Het hoogtepunt van T99 lag namelijk al vér achter ons. Het was begin jaren ’90 dat de Belgische rave- en techno-formatie hun grootste hit had met Anasthasia. Een single die goed was voor een vierde plaats in de Nederlandse Top 40.
De opvolger van deze early house-plaat was Nocturne. Een nummer dat qua vocalen zijn voorganger ruimschoots overtrof. De rapper kreeg beduidend meer tijd om zijn kunsten te vertonen. Maar of het nou aan hem lag of aan iets anders, het haalde niet het succes van de debuutsingle. Een 24ste plek bleek het hoogst haalbare.
Mijn avontuur in Hengelo duurde uiteindelijk niet lang. Na een uurtje met kortingskaarten voor het plaatselijke Chinese restaurant langs de deuren te hebben geleurd had ik het he-le-maal gehad. En om 11.00 zat ik alweer in de trein terug naar huis. Met mijn walkman in naar fatsóenlijke muziek te luisteren. Heerlijk!
Ik had veel wensen in mijn jongere jaren, maar een klein beetje langer zijn was er níet één van. Met mijn lengte had ik weinig te klagen. Ik kwam op mijn veertiende al alle uitgaansgelegenheden binnen, kon mijn vrienden altijd makkelijk terugvinden en anders vonden zij míj wel. En als er een keer een live-optreden in onze plaatselijke discotheek was, dan kon ik dat gerust van een afstandje bekijken. Niemand die in mijn gezichtsveld stond.
Maar om nou te zeggen dat ik volop in de aandacht stond van de andere sekse… Nee… Wat dat betreft was ik het toch niet helemaal eens met Skee-Lo. Ook ík werd voorbij gelopen door meiden die ik er wel knap uit vond zien. En ook ík kreeg regelmatig te horen dat ik ‘niet haar type was’.
Zat het hem dan in mijn auto? Tja… Net als Skee-Lo had ik ook geen ’64 Impala maar een hatchback en ook ík werd regelmatig uitgelachen. Maar dat kon ook te maken hebben met de ducktape die de voorkant bij elkaar hield. Óf dat ik soms iets te wild de motorolie bijvulde waardoor de zwarte rook onder mijn motorkap vandaan stoof.
Uiteindelijk is het met mij goed gekomen, maar ook met Skee-Lo. Want zijn hartenwens leverden hem een dikke hit op. Hij scoorde niet alleen in zijn thuisland de Verenigde Staten, maar ook overzees gooide zijn hiphop-track hoge ogen. In Nederland scoorde hij een top 10-hit. Hij werd daarnaast genomineerd voor een Grammy Award in 1996. Hij moest het daarbij echter afleggen tegen een van de bekendste nummers uit de 90’s: de evergreen Gangsta’s paradise.
En ook met de vrouwtjes is het goed gekomen bij Skee-Lo. Weliswaar niet met Leoshi, de meid die hij bezong in I wish, maar hij had wel opeens ‘miljoenen’ honeys die op zijn deur bonkten, getuige de tekst in zijn opvolgende single Top of the stairs. Een plaat die op de soundtrack stond van de bioscoopknaller Money Train, maar desondanks in weinig landen de hitparades wist te bestijgen.
Het was in de zomer van 1996 dat I’m a raver van Lipstick een hit was. Rebelse pubers als wij waren maakten
wij natuurlijk onze eigen maatschappijkritische parodie op de songtekst. En
hoewel we er in ons katholieke dorp nog nooit eentje hadden zien lopen, zongen
we toch elke keer als dit nummer langs kwam:
I’m a Refo can’t you
see?
Ik heb een rokje aan,
thuis geen tievie.
Ik geef het toe… Véél slechter kon haast niet. En kennelijk maakte
ik daarmee ook nog eens geen goede beurt bij het opperwezen, want ik kan het
nummer sindsdien nooit meer fatsoenlijk luisteren. Telkens speelt wéér die verfoeide
tekst door mijn hoofd. En dat zal me waarschijnlijk tot in de lengte van dagen
blijven achtervolgen.
Want áls er dan een keer in een of ander obscuur
radio-uurtje een nummer van de Nederlandse dance-act langs komt, is het toch
vaak deze plaat. Niet gek, want het was ook hun grootste hit met een vierde
plaats in de vaderlandse charts. Het was zelfs hun enige Top 40-hit. De
voorganger Queen of the rhytm kwam
namelijk niet verder dan de Tipparade en datzelfde lot was ook de opvolger Fly away beschoren.
De producer achter Lipstick was multitalent Michael
Pilarczyk, die tot die tijd vooral bekendheid genoot als radio-DJ. Hij
presenteerde voor Veronica, Radio 2 en Radio 3 en was betrokken bij de
oprichting van Radio 538. Het station waarvoor hij op 11 december 1992 persoonlijk
de eerste plaat instartte. Maar halverwege de jaren ’90 had hij dus ook zélf
muzikaal succes met de dance-act.
Voor de vocalen had Pilarczyk overigens een ingewikkelde
constructie bedacht. De zangeres in de clip was namelijk níet de zangeres van
Lipstick, en díe zangeres was dan weer níet de zangeres van I’m a raver. Nee, de eerste drie singles
werden ingezongen door Berget Lewis. De Lady of Soul liet het optreden voor
de happy hardcore-act echter aan anderen over.